%0 Book %D 1975 %T Een eeuw strijd voor Nederlands cultureel erfgoed %A F.J. Duparc %X

Uit de inleiding (blz. XV-XVI)

 

Op 1 juli 1975 is het een eeuw geleden dat bij het ministerie van binnenlandse zaken de afdeling kunsten en wetenschappen, in dit boek verder steeds afdeling k.w. genoemd, met als chef jhr. mr. V.E.L. de Stuers in het leven is geroepen. Zij en haar opvolgsters tot en met de huidige directie musea, monumentenzorg en archieven (m.m.a.) hebben als taak, zij het zoals we nog zullen zien niet als enige taak, gekregen en gehouden de behartiging van het materiële culturele erfgoed van Nederland.

Het belang van deze taak wettigt na te gaan, hoe in de loop van deze honderd jaar de Staat haar heeft vervuld.

In dit boek zal in hoofdzaak aandacht worden besteed aan het roerende culturele erfgoed, in het bijzonder zoals dit wordt verzorgd in musea en archiefbewaarplaatsen. Gelijktijdig verschijnt van de hand van het oud-lid van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg ir. J.A.C. Tillema een boek over de zorg voor het onroerende culturele erfgoed, d.w.z. over de monumentenzorg in Nederland; deze komt daarom hier slechts terloops ter sprake en als het verband met de zorg voor het roerend erfgoed dit nodig maakt.

Het oudheidkundig bodemonderzoek, dat deels betrekking heeft op onroerende, deels op roerende zaken, wordt eveneens in dit werk behandeld, en wel door de directeur van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek prof. dr. W.A. van Es.

Het zou te ver hebben gevoerd in dit werk ook de staatszorg voor het immateriële culturele erfgoed aan de orde te stellen. Opgemerkt zij slechts, dat voor zover hier sprake was van staatstaken, deze ook destijds grotendeels lagen op het terrein van afdeling k.w., belast als zij onder meer was met de bevordering van letteren, toneel, muziek en daarnaast ook van de wetenschap.

Onder materieel cultureel erfgoed versta ik al wat het verleden, ook het allerjongste verleden, aan culturele goederen aan ons, het nageslacht heeft overgebracht. Het beperkt zich volstrekt niet tot voorwerpen van kunst en kunstnijverheid, hoe een essentieel element deze er ook van uitmaken. Evenmin beperkt het zich tot hetgeen in eigen land of door landgenoten is gemaakt; juist tegenwoordig nu de bewoonde wereld steeds meer één geheel aan het worden is, dient men onder cultureel erfgoed te verstaan wat de mensheid in haar geheel heeft voortgebracht en aan ons, mensen van thans, heeft nagelaten.

Een definitie van ‘cultureel’ is m.i. in haar algemeenheid niet te geven, omdat elke samenleving afhankelijk van tijd, omstandigheden en ontwikkeling, het begrip cultuur op haar eigen wijze aanvoelt. Laten we daarom ons er toe bepalen met te zeggen, dat onder materieel cultureel erfgoed wordt verstaan het geheel van goederen dat het verleden van onze eigen samenleving maar tegelijk ook daardoor onze samenleving zelf doet leren kennen en begrijpen. De mens van heden - dat geldt voor elke tijd en in elke menselijke samenleving - kan als schakel tussen verleden en toekomst alleen dan volwaardig subject van cultuur zijn als hij het verleden, en daaronder rekene men ook de objecten van het verleden, leert zien, kennen en begrijpen en als het gaat om uitingen van kunst, ervan leert genieten.

Zo gezien is het cultureel erfgoed niet slechts een enkele uiting van één bepaalde cultuur, waarvoor de zorg en belangstelling van overheid of particulier op één lijn zou zijn te stellen met zovele andere zorgen van overheid en particulier maar een fundament, een substraat van onze samenleving. Het cultureel erfgoed is geen luxe, evenmin als de door overheid en enkeling daaraan bestede zorg, maar het is de essentie, althans één van de grondpijlers van ons bestaan, zonder hetwelk de samenleving haar grondslag, in elk geval één van haar voornaamste grondslagen zou missen en deze, zoals de zogenaamde ‘primitieve’ samenlevingen aantonen, zou moeten gaan opbouwen.

Dit werk beperkt zich tot de zorg van de Rijksoverheid voor het cultureel erfgoed, in het bijzonder zoals gezegd op het gebied van musea, oudheidkundig bodemonderzoek en archieven. Het zou in de beperkte tijd die ter beschikking stond, ondoenlijk zijn geweest tevens de zorg van provinciale en gemeentebesturen en die van particuliere personen en instellingen te bespreken; uitzondering moet evenwel worden gemaakt, wanneer particulieren of instellingen - bovenal de Vereniging Rembrandt - de tak van staatszorg waarvan hier sprake is, hebben ondersteund.

Deel i van dit boek geeft een overzicht van de voorgeschiedenis, de totstandkoming en de geschiedenis van afdeling k.w. en haar opvolgsters, voor zover deze niet in de andere delen wordt weergegeven.

Deel ii, getiteld ‘Het Rijk en de musea’ vangt aan met een bespreking van de situatie van de rijksmusea zoals De Stuers die aantrof toen hij in 1875 chef van afdeling k.w. werd. Aan steun van de Staat aan de niet aan het Rijk toebehorende musea in enigerlei vorm dacht zelfs De Stuers niet. Vervolgens zal aandacht worden besteed aan de geschiedenis van de bemoeienis van het Rijk met zijn eigen musea; ook komen ter sprake enige met het museumwezen nauw verbonden instellingen en organen. Bovendien zullen we zien hoe gaandeweg het Rijk zijn zorgen gaat uitstrekken tot een aantal niet aan het Rijk toebehorende musea.

Deel iii is gewijd aan de staatsbemoeienis met het oudheidkundig bodemonderzoek.

Deel iv behandelt de gestie van de Rijksoverheid op het gebied van het archiefwezen. Ten tijde van de oprichting van afdeling k.w. beperkte deze haar taak op dit gebied in hoofdzaak tot het te 's-Gravenhage gevestigde Rijksarchief, waar de archieven van de Staat en van Holland werden bewaard uit de tijd van voor de totstandkoming van ons Koninkrijk. Geleidelijk aan heeft de Rijkstaak zich uitgebreid: onder De Stuers vooral door de omzetting van de provinciale archiefbewaarplaatsen in de hoofdplaatsen der provincies tot rijksarchiefbewaarplaatsen. De departementale activiteit heeft zich nadien vooral toegespitst op de archiefwetgeving en de bevordering van de bouw van nieuwe rijksarchiefbewaarplaatsen ter vervanging van de bestaande.

%I Staatsuitgeverij %C Den Haag %@ 90 12 00840 9 %G NL %U https://www.dbnl.org/tekst/dupa004eeuw01_01/ %M 10228